Zo oud als Methusalem
‘Soms,’ zegt ze, ‘voel ik me zo oud als Methusalem.’
De kamer om ons heen schemert in de late namiddag. Ik wil opstaan om het licht aan te doen maar ze houdt me tegen met een klein handgebaar.
‘Laat maar.’
Ik wil iets zeggen. Antwoorden dat ze er nog jong uitziet maar vind de woorden niet. Buiten ontneemt de sneeuw het landschap haar kleur. Laten auto’s sporen achter. Een enkele vogel zoekt zijn weg naar beschutting of naar eten; wie zal het zeggen?
Achtenzestig jaar geleden was zij hoogzwanger van mij. Het zou nog een week duren voor ik werd geboren.
De kou heeft zich over het land uitgespreid. Geheel onverwachts. Op het moment dat de bomen en struiken al begonnen te botten dompelt hij het land in een arctische vrieskoude die door de straffe noordoostenwind bijt in mijn gezicht. Er komt geen einde aan het gestage vallen van de sneeuw. Auto’s minderen vaart, glijden stapvoets in de groeiende laag.
Stokoud….
Stokoud voel ik mij ineens. Zo oud als Methusalem. Als in een mantra herhaal ik haar woorden. Ik wil mezelf tegenspreken. De gedachten weren die opkomen. Ik zie haar rode handen. Met opgestroopte mouwen sjort zij lange lappen witte lakens uit een hoge pan op het vuur. Zij wringt ze uit voor zij ze op het gras neerlegt. De damp stijgt op in de koude lucht. Het is maandagmorgen. Het is koud. Haar handen zijn rood van het wringen of van de kou.
De sneeuw maakt alles wit. Ons huis is voorbij het huis met de witte muur. Zo weet ik waar ik woon en vind ik altijd de weg van de school naar ons huis. Maar nu heeft de wind de sneeuw aan de muren vastgeplakt. Alle huizen zijn wit. Ik loop te ver. Moet weer terug. Vanaf de haven loop ik opnieuw de straat in. Daar is de slagerij van Huigen. Hier moet ik nog een stukje verder. Ik zoek het huis met de witte muur. Het had er al lang moeten zijn. Ik ben vast weer te ver. Ik loop terug. Er is niemand in de witte straat. Alle huizen zijn wit. Ik weet niet of ik ooit nog thuis kom.
Ik kruip bij haar op schoot en voel haar bleke wangen. Ik ben lief, zegt ze. Ze is moe, zegt ze, heel erg moe.
Ga maar kleuren, zegt ze.
Ik wil liever spelen met de grote doos vol autootjes op het vloerkleed. En met de garage en de witte en bruine boontjes als lading voor in de vrachtauto. Ik duw de stoel alvast opzij.
Zij zet hem terug,
Ga maar kleuren, zegt ze.
Ik kleur heel precies binnen de lijntjes. Zij aait over mijn hoofd.
Jij bent lief, zegt ze. Jij luistert braaf.
Ik voel me oud. Stokoud!
Haar ademhaling raspt in het ritme van de naderende dood. Het schijnsel van de straatlantaarn vult de rimpels in haar gezicht. Het maakt haar jonger. Ik stel me voor hoe zij er vroeger moet hebben uitgezien. Maar zoals altijd wanneer ik het probeer verdwijnt zij in een grijze vlek. Blijven er alleen de woorden.
‘Ga maar kleuren.’
©annekedejong
Wat mooi en sprekend geschreven! Bijzonder zeg
Mooi en beeldend geschreven.
mooi geschreven. en tja het hoort erbij dat ouder worden
Heel intens. Heb het graag gelezen!
Aandoenlijk geschreven, mooi.
Erg mooi geschreven. Laat de sneeuw nog maar even wegblijven trouwens.
Ik kan ook met verwondering naar het proces van ouder worden kijken, en hoe dat een mens van uiterlijk doet veranderen.